Nieuwe vrienden

Hieronder vind je de eerste hoofdstukken van deel 1, 2 en 3 van de serie NT2-leesboekjes Nieuwe vrienden.
Deel 1 en 2 zijn geschreven op taalniveau A2, het niveau van deel 3 is A2+.

Deel 1

Een huis met een tuintje

Hoofstuk 1

Een eigen huis

Louis

Louis zet de doos die hij draagt op de straat en doet de voordeur open. “Kom binnen in mijn nieuwe huis,” zegt hij tegen Dirk. Ze stappen door een klein gangetje de woonkamer in.

“Zo,” zegt Dirk, “dus hier ga je wonen? Wat goed!” Hij zet de doos die hij draagt op de vloer en kijkt om zich heen.

Louis lacht. “Mooi hè,” zegt hij. “Een eigen huis, met een eigen voordeur. Met een eigen bel en een eigen brievenbus. Helemaal voor mij alleen. Ik heb nog nooit een huis met een woonkamer en een slaapkamer gehad. Dat is voor het eerst.” Hij doet een deur open. “Kijk, hier is de slaapkamer, dus hier komt mijn bed.” Dan wijst hij naar het aanrecht, met een kraan en kastjes. “De keuken is in de woonkamer. Lekker makkelijk. Water uit de kraan in de kamer als ik koffie of thee wil zetten. En koken in de kamer vind ik gezellig.”

Dirk kijkt uit het raam aan de voorkant van de kamer. Hij ziet de straat en zijn busje. Dan loopt hij naar het raam aan de achterkant van de kamer en kijkt naar buiten. “Wat fijn, je hebt een tuin!” wijst hij. “Een tuintje met een schuur. Man, ik wil ook zo’n huis. Ik heb alleen een balkon.”

Louis lacht weer. Dan haalt hij zijn schouders op. “Ik heb nog nooit een tuin gehad en ik heb ook nog nooit een balkon gehad. Ik heb altijd maar één kamer gehad. Elke keer weer een andere kamer, en ook elke keer een kamer zonder balkon en zonder keuken. De keuken is daar op een andere plaats, samen met andere mensen. Het is daar altijd vies.”

“Je kijkt ook vies,” zegt Dirk. “En jij houdt niet van vies, dat weet ik. Jij houdt van schoon.” Hij legt een arm om de schouders van Louis. “Ik ben blij voor je. Blij dat je een eigen keuken hebt. En een huis met een tuintje. Man, het is al bijna zomer! In de zomer kan je hier lekker buiten zitten. Morgen misschien al. Vandaag is het al lekker buiten, maar morgen wordt het warm. En die schuur is fijn. Je kan toch zo goed fietsen maken? Dat kan je mooi hier achter je huis doen.”

Louis knikt. Ja, achter het huis kan hij mooi fietsen maken.

“Kom, aan het werk,” zegt Dirk.

Ze stappen door het gangetje weer de voordeur uit en lopen terug naar het busje van Dirk. Het is een wit busje. Alle spullen van Louis zitten erin: een tafel, stoelen, zijn bed, een grote kast en een paar kleine kastjes. Ook de koelkast zit in het busje, en de fiets van Louis. En dozen met kleine dingen. De dozen dragen ze eerst naar binnen. Dan dragen ze samen de grote dingen het huis in.

Het busje is leeg en Dirk doet hem op slot. Samen dragen ze de koelkast de kamer in.

“Zo,” zucht Dirk, als de koelkast op zijn plaats staat. “Klaar.” Hij kijkt op zijn telefoon hoe laat het is. “Ik moet gaan, man, en snel! Als ik dat niet doe, kom ik te laat thuis. Er komt zo iemand bij mij eten.”

“Wil je niet eerst even iets drinken?” vraagt Louis. “Zal ik koffie zetten. Of thee?”

Dirk schudt zijn hoofd. “Geen tijd. Alleen een beetje water graag. Ik moet echt weg.”

“Water… Wacht! Ik zoek een glas voor je.” Louis maakt een doos open.

“Niet nodig,” zegt Dirk. “Ik kan toch zonder glas drinken? Uit de kraan. Lekker makkelijk, en snel.” Hij loopt naar het aanrecht, doet de kraan open en houdt zijn mond bij het water. Hij drinkt snel en loopt dan naar de voordeur.

Louis pakt een paar brieven van de vensterbank en zegt: “Wanneer kan je dan met me naar de post kijken?”  

“Wat zeg je?” zegt Dirk. “O ja, die brieven… Nee man, ik heb nu echt geen tijd meer. Kan je het niet aan iemand anders vragen? Iemand die je kent? Ken je hier iemand in de buurt?”

Louis schudt zijn hoofd. “Geen idee. Ik weet niemand anders. En hier in de buurt ken ik niemand.”

Het busje rijdt weg. Louis zwaait naar Dirk en doet de voordeur dicht. Binnen is het opeens leeg tussen de dozen. Louis zucht. “Dan ga ik maar koffie zetten voor mij alleen,” zegt hij hardop. “En ik moet zo boodschappen doen. Even kijken, waar is de koffie? En waar is mijn beker?”

Hij doet weer een doos open. Daar zijn de spullen om koffie te zetten. En nog meer dingen voor in de keuken. Oké, aan het werk. Die doe ik wel even in de kastjes bij het aanrecht, denkt hij. O, en hier is mijn  beker. En een glas voor Dirk. Nou ja, te laat.

Als de doos leeg is en de koffie klaar, gaat hij op een stoel voor het raam zitten. Hij pakt de brieven van de vensterbank en legt ze dan weer terug. Later, denkt Louis. Eerst koffie. En dan ga ik boodschappen doen.

Hoofdstuk 2

Een nieuwe buurman

Janna

De hond piept zacht. Hij staat voor het raam aan de voorkant van het huis, met zijn voorpoten op de vensterbank.

“Wat is er, Muis?” vraagt Janna. Ze loopt weg van haar laptop en gaat naast de hond voor het raam staan. “Even kijken. Is dat het busje van de post?”

Muis zwaait met zijn staart. Er staat een wit busje voor het huis van de buren. Er stappen twee mannen uit: een jonge en een veel oudere. De oudere man doet de achterkant van het busje open. Hij pakt er een grote doos uit, geeft die aan de jonge man en pakt nog een doos. Samen lopen de mannen naar de voordeur van het huis naast Janna.

“Nieuwe buren!” zegt Janna. “Gezellig, Muis. O, wat fijn! Dat huis staat al zo lang leeg. Wie zou daar komen wonen? Die jonge man? Of die oudere? Of gaan ze daar samen wonen? Kom, we blijven niet voor het raam staan. Dan denkt die buurman: wat een gekke buurvrouw. Kom, Muis, op de bank.”

Muis zwaait weer met zijn staart. Hij springt naast Janna op de bank, op zijn eigen plaats daar, op zijn deken.

“Braaf, Muis,” zegt Janna en ze aait de hond over zijn kop. “Zo kunnen we het busje nog steeds zien. En zij zien ons niet als ze weer naar buiten komen. Ze blijven wel lang binnen. Weet je wat? Ik ga gewoon weer aan het werk. Hier op de bank.”

Janna pakt haar laptop van de tafel en gaat op de bank zitten. Ze denkt even na en tikt dan heel veel woorden.

De hond legt zijn kop op de bank en doet zijn ogen dicht.

Na een tijdje komen de twee mannen terug. Ze halen spullen uit het witte busje en dragen die het huis naast Janna binnen. Dozen, een paar kleine kastjes, een tafel en stoelen, een grote kast, een bed en een fiets. Janna tikt niet meer. Ze kijkt naar de mannen. Ze ziet de twee mannen een koelkast uit het busje halen. En ze ziet dat de oudere man het busje op slot doet.

“Klaar,” zegt Janna. “Ze zijn klaar, Muis. Buurman en buurman. Of buurman en de man die hem helpt. Alle spullen zijn uit het busje. Het zijn niet heel veel spullen voor twee mensen. Misschien hebben we maar één nieuwe buurman. Of ze gaan nog meer spullen halen, dat kan natuurlijk ook.” Janna loopt weer naar het raam. De hond springt van de bank en komt naast haar staan, met zijn voorpoten op de vensterbank. Zo kijken ze samen naar buiten.

Opeens ziet ze de oudere man naar het busje toe lopen. Hij doet de deur open en stapt in. Dan steekt hij zijn hand naar haar op. Janna zwaait terug. “O, o,” zegt ze tegen de hond. “Hij heeft me gezien.”

De man in het busje steekt nog een keer zijn hand op, nu naar het huis naast haar. Hij rijdt de straat uit. “Die is weg,” zegt Janna. “De oudere man rijdt weg en de jonge man gaat niet mee. Ik denk dat die jonge man hier alleen komt wonen. Misschien heeft hij zin in koffie. Zal ik hem dat gaan vragen, Muis?” Ze kijkt op haar laptop hoe laat het is. “O nee, we hebben geen tijd. We hebben zo lang staan kijken… Veel te lang! En mijn werk van vandaag is nog niet klaar. Het is al laat, het is al bijna avond. We moeten zo weg, want we gaan bij Fleur eten. Jij vindt het leuk hè, bij Fleur. Ga je mee naar Fleur?”

Muis piept. Hij zwaait met zijn staart en loopt naar de deur.

“Wacht even, we gaan zo, hoor. Mijn werk is bijna klaar.” Janna tikt verder. Na een tijdje staat ze op en loopt naar een kast. Ze pakt er een kaart uit. “Weet je wat?” zegt ze tegen de hond. “Ik ga eerst even een kaart aan de nieuwe buurman schrijven. Die doen we zo bij hem in de brievenbus.”

Janna gaat aan de tafel zitten. Ze pakt een zwarte pen uit een beker die daar staat en begint te schrijven.

Hallo buurman,

We wonen naast elkaar in de Rozenstraat.

Ik heb gezien dat u vandaag hier bent komen wonen.

Heeft u zin om morgen koffie te komen drinken?

Ik hoor graag van u.

Uw buurvrouw Janna, van nummer 4.

“Dit lijkt me goed,” zegt Janna. Ze zet de pen terug in de beker, bij een rode en een groene pen, en doet de kaart in een envelop. “Ga je mee, Muis?”

De hond zwaait met zijn staart en loopt met haar mee naar de voordeur.

Bij het huis van de buurman doet Janna de kaart in de brievenbus. “Zo,” zegt ze. “En nu gaan we naar Fleur toe. Morgen is er weer een dag.”

Verder lezen? Koop het papieren boekje Een huis met een tuintje bij de CI Bookshop!

Deel 2

Een rare reis

Hoofdstuk 1

Wat zielig!


“Ben je klaar?” roept Janna.

“Bijna!” roept Louis terug. Hij zet de laatste fiets in de schuur. In de schuur staan nu vier kapotte fietsen. Die fietsen zijn niet van Louis, maar van andere mensen: van klanten.

Maandag, als hij terug is, gaat hij verder met zijn werk. Dan maakt hij de kapotte fietsen weer helemaal goed. Dinsdag moeten ze klaar zijn, want op dinsdag komen zijn klanten hun fietsen weer bij hem ophalen.

Louis werkt nu twee dagen thuis: in de schuur achter zijn huis en als het kan ook buiten. Hij heeft steeds meer klanten. Blij kijkt hij naar de fietsen. Dan doet hij de deur van de schuur op slot.

“Is de poort op slot?” roept Janna. Janna en Louis wonen naast elkaar. Ze zijn ook vrienden van elkaar. Uit haar tuintje kan Janna in het tuintje van Louis kijken. Vijf minuten geleden vroeg ze ook al of hij klaar was. Ze is bang dat ze niet op tijd zijn voor de bus. Maar ze hebben nog tijd genoeg. Ze komen echt niet te laat.

“Nee, de poort moet nog op slot. Verder is alles klaar,” roept Louis terug.

“Fijn!” zegt Janna. Ze loopt naar haar achterdeur. “Ik ga hier snel alles op slot doen en dan kom ik naar je toe.”

Louis doet de poort en de achterdeur van zijn huis op slot. Een paar minuten later staat Janna bij hem binnen. Ze heeft een nieuwe koffer bij zich, een rode rolkoffer. Haar hond, Muis, houdt ze aan de lijn. De hond snuffelt langs de grond en trekt aan de lijn. Hij trekt Janna naar een kast toe. Hij steekt zijn neus onder de kast en piept.

“Is Kat daar?” Janna bukt zich. “O, natuurlijk. Onder de kast. Jij hebt haar al gevonden, hè Muis?”

Louis bukt zich ook en steekt zijn arm onder de kast. “Muis heeft haar gevonden,” zegt hij. “Ja hoor, Muis, hier is ze.” Hij houdt het grijs-gestreepte poesje voor de neus van de hond. “Ik wilde haar in de mand doen, maar ze sprong er meteen weer uit.”

De kattenmand staat open op de tafel. Louis doet Kat in de mand en maakt snel het deurtje dicht. Janna probeert haar te aaien, tussen de spijlen door. “Kom maar, Kat. Je hoeft niet bang te zijn. Ah, arm beest. Ik vind het nog steeds zielig dat ze in die mand moet.”

Louis zucht. Janna zegt dat steeds. Het is zielig, ja, dat vindt hij ook. Maar hij kan het poesje toch niet drie dagen alleen thuis laten? Zijn vriend Dirk heeft geen tijd om op Kat te passen, want hij is steeds aan het werk. Fleur, de dochter van Janna, kan niet op Kat passen, want zij is op reis. En Louis wil niet meer wachten met hun eigen reis. Hun reis naar Parijs. Hun reis naar zijn broer.
De broer van Louis woont in Parijs. Hij heet Henri. Het is al lang geleden dat Henri vroeg of Louis met Janna naar Parijs wilde komen. Veel te lang geleden.

Louis knikt naar Janna. “Ja,” zegt hij tegen haar, “ik vind het ook zielig dat Kat in de mand moet. Maar anders moeten we haar alleen thuis laten. En ze kan toch niet drie dagen alleen blijven? Ik hoop dat ze straks gaat slapen, als we in de trein zitten. En het is leuk voor de kinderen van Henri dat Kat mee komt. Die willen dat graag.”

“De kleine Paul en Patrick,” knikt Janna. “Kom, we moeten weg, anders missen we de bus. Heb je je paspoort? En je portemonnee?”

Louis lacht. “Ja, ik heb mijn paspoort en mijn portemonnee. We kunnen weg.”                                                                                                            

Gelukkig missen ze de bus niet. Ze zijn op tijd bij de halte. Het is niet druk in de bus. Louis ziet vier stoelen bij elkaar waar ze kunnen zitten. Hij zet de kattenmand op een stoel en gaat ernaast zitten. Zijn rugzak houdt hij op zijn schoot.

Janna rolt de koffer door het gangpad en gaat op één van de andere stoelen zitten.
Kat begint te miauwen. Ze miauwt en miauwt en stopt niet meer.
Muis duwt zijn neus tegen het deurtje van de mand en zwaait met zijn staart.

“Ah,” zegt een jongetje dat aan de andere kant van het gangpad zit. “Wat zielig. Hij wil eruit.”

“Ja,” zegt zijn moeder. “Hij wil eruit. Misschien moet hij naar de dierenarts.”

Het jongetje kijkt Louis aan. “Ja? Moet hij naar de dierenarts?”

“Nee,” zegt Louis. “Nu niet. Maar toen ze naar de dierenarts ging, zat ze ook in de mand. Ze vindt de dierenarts niet leuk. Misschien wil ze er daarom uit.”

Het jongetje knikt. “Daarom is ze bang. Arm poesje. Stil maar, poesje. Je hoeft niet te miauwen. Je hoeft niet bang te zijn. Je gaat niet naar de dierenarts. Is het een meisje? Hoe heet ze?”

“Kat,” zegt Louis.

“Kat,” zegt het jongetje tegen het poesje, dat blijft miauwen. “Stil maar Kat, je mag er gauw weer uit.”

Louis lacht. “Niet echt gauw. We gaan met de trein naar Amsterdam, en dan naar Parijs.”

“Naar Parijs?” vraagt de moeder van het jongetje verbaasd.

“Wat?” roept een oude vrouw. “Moet dat beest op reis naar Parijs? In een kattenmand? Dat is toch veel te ver?”

“Ja, dat vind ik ook,” zegt de man die naast haar zit. “Dat is zielig. Arm beest.” Hij kijkt boos.

De bus stopt bij het station. “Pfff,” zucht Janna als ze buiten staan. “Die zijn boos. Gelukkig zijn we eruit. Net op tijd! Kom, Muis.” Ze rolt haar koffer het station in.

Al gauw staan ze op het perron waar de trein naar Amsterdam gaat. Kat miauwt hard.

“We hadden haar toch bij haar moeder moeten laten,” zegt Janna. “In het huis waar ze is geboren. Die mensen wilden toch op haar passen, toen je dat vroeg? Dat was een goed idee, om Kat bij haar eigen moeder te laten.”

Louis knikt, en dan schudt hij zijn hoofd. “Ik ben bang dat Kat dan weer naar mijn huis loopt, net als toen ze nog bij haar moeder was. En dan ben ik dus niet thuis. En dan?”

De trein naar Amsterdam stopt bij het perron. Louis, Janna en Muis stappen in.

Kat miauwt.

Hoofdstuk 2

O, sorry!


Het is druk op het perron in het Centraal Station van Amsterdam. Er staan heel veel mensen te wachten op de trein naar Parijs. Veel mensen hebben een rolkoffer, net als Janna. Er zijn ook mensen met een rugzak, zoals Louis.

Janna rolt haar rode koffer over het perron. Ze trekt Muis met zich mee. De hond probeert steeds naar de kattenmand te kijken.
Louis loopt vlak achter hem. Kat miauwt nog steeds hard, net als ze eerder deed. Ze miauwde in de bus. Ze miauwde in de trein naar Amsterdam. Ze miauwde op de trap naar beneden in het Centraal Station, onder het perron. En ze miauwde op de trap naar boven, naar het perron waar ze nu lopen.

“Hier moeten we in de trein stappen.” Janna blijft staan en zet haar koffer op het perron. “Welke stoelen hebben wij? Wat zijn de nummers? Jij hebt de kaartjes toch?”

Louis knikt. De kaartjes zitten in zijn zak. Hij hoeft niet te kijken welke nummers hun stoelen hebben. De nummers zitten in zijn hoofd. Hij houdt de kattenmand boven Janna’s koffer. “Mag Kat even op je koffer staan? Misschien stopt ze dan met miauwen.”

“Natuurlijk.” Janna bukt zich. Ze houdt haar gezicht vlak voor het deurtje van de mand. “Stil maar Kat, je hoeft niet bang te zijn.”

Louis aait Kat over haar kopje, tussen de spijlen door. “Stil maar,” zegt hij ook. Kat is meteen stil.

Muis duwt zijn neus tegen de spijlen en piept.
“En nu begint Muis,” lacht Janna. Ze legt een hand op de kop van de hond.

De rode trein naar Parijs rijdt het station binnen. Janna en Louis stappen in. Er staan veel mensen in het gangpad van de trein. Mensen met een rolkoffer of een rugzak. Ze kijken naar de nummers van de stoelen. Ze zoeken hun eigen stoel.

Janna rolt haar koffer steeds een klein stukje verder. Dan moet ze weer blijven staan. Voor haar loopt Louis. Hij zoekt de nummers van hun stoelen. De kattenmand houdt hij voor zich. Kat miauwt hard.

“Hier zitten wij,” zegt Louis. Hij legt de rolkoffer van Janna in het rek boven hun stoelen en duwt zijn rugzak ernaast.

“Pardon!” roept een magere vrouw met rood haar. Ze rijdt haar groene rolkoffer tegen de kattenmand, die nog in het gangpad staat. “Pardon! Mag ik er even langs?”

Kat miauwt heel hard. Louis pakt de mand en zet hem op zijn stoel.

“Wat schreeuwt dat beest,” zegt de vrouw. “Dat blijft toch niet zo, hè? Pfff, en nog een hond ook.” Ze duwt Muis weg en rolt haar koffer voor zich uit. Bij een stoel een klein stukje verder stopt ze. “Mijn koffer moet in het rek,” zegt ze tegen een grote, kale man die achter haar loopt.
De grote, kale man kijkt boos, maar zegt niets. Hij legt de groene koffer in het rek boven hun stoelen en duwt zijn eigen koffer ernaast.

Louis en Janna gaan zitten. Er moeten meer mensen langs, dus Louis zet de kattenmand op zijn schoot. Hij aait Kat over haar kopje, tussen de spijlen door. Ze stopt met miauwen.

“Je blijft toch niet de hele reis met die mand op schoot zitten?” vraagt Janna. “We zitten meer dan drie uur in de trein. Die mand is veel te groot. Zo kunnen we niet de hele tijd blijven zitten. Dan zitten we niet lekker. Jij niet, maar ik ook niet.”

Louis kijkt boven zich. De mand kan ook niet in het rek. Hij is te groot. Dan kijkt Louis om zich heen.
Er zitten nu heel veel mensen in de trein. Misschien moeten er geen nieuwe mensen meer langs. De mand kan wel weer op de grond. Maar Kat wil niet op de grond. Ze miauwt. Heel hard.

“Ja ja, ik weet dat je dit niet wil,” zegt Louis zacht en hij bukt zich om Kat weer te aaien.

“Kan die kat stil zijn?” roept de magere vrouw met rood haar.

“Dat beest moet weg!” schreeuwt de grote, kale man, die nu naast haar zit.

Louis zucht diep. “Ze moet maar op schoot,” zegt hij zacht tegen Janna. Hij doet het deurtje van de kattenmand een heel klein stukje open en steekt zijn hand naar binnen. “Kom maar,” zegt hij tegen Kat. Dan duwt er iets hard tegen de mand. Kat schreeuwt en springt het gangpad op.

“O, sorry,” zegt een stem. Er staat een dikke man met een koffer in het gangpad. “Sorry,” zegt hij nog een keer. “Ik zag die mand niet. Ik had mijn koffer voor mij, zie je. En die is zo groot. Sorry, ik zag het echt niet.”

Louis kijkt al niet meer naar de dikke man. Hij is van zijn stoel gesprongen en loopt zo snel als hij kan achter Kat aan, door het gangpad, naar de deur. Zag hij het goed? Ging ze daar echt naartoe? Waar is ze nou?

“Ha ha, die is weg!” schreeuwt de vrouw met rood haar. Zij en de grote, kale man lachen hard.

Louis is bij de deur, maar hij ziet Kat niet. “Heeft u een kat gezien?” vraag hij aan een oude vrouw die net in de trein stapt.

“Die is naar buiten gesprongen,” zegt de vrouw.

Louis springt op het perron en kijkt om zich heen. Kat ziet hij nog steeds niet.
Janna staat nu ook op het perron. “Waar is Kat?” zegt ze tegen Muis. “Zoek Kat!”

Muis trekt aan de lijn en piept.

“Muis ruikt Kat!” roept Louis.

De deur van de trein gaat dicht.

“Nee!” schreeuwt Janna.

De trein begint te rijden.


Verder lezen? Koop het papieren boekje Een rare reis bij de CI Bookshop!

Deel 3

Eigen baas

Hoofdstuk 1

Louis de fietsenmaker

Louis zet een kop gemberthee op de tafel, voor zijn buurvrouw Janna, en gaat op de stoel naast haar zitten.

Het is een mooie zondag. Ze zitten in de tuin van Louis.

“Lekker, dank je,” zegt Janna in het Frans. “Hoe gaat het nu met je werk? Wat zijn je plannen?”

Louis wijst naar de schuur achter in de tuin. Er staan fietsen buiten bij de schuur. Door de open deur is te zien dat er binnen in de schuur ook een paar fietsen staan.

“Je weet dat ik het steeds heel druk heb met de fietsen hier,” zegt Louis, ook in het Frans. “Ik werk nu nog twee dagen als zzp’er bij mijn baas, maar in oktober wordt dat één dag. En als het goed gaat, doe ik het in het nieuwe jaar helemaal zelf. Dan ben ik echt eigen baas. Louis de fietsenmaker. Wat een vrijheid!” Hij lacht.

Muis, de hond van Janna, piept. Hij zwaait met zijn staart.

De deur van de poort achter de schutting gaat open. “Hoi!” klinkt een stem uit de tuin van Janna.

“Fleur!” zegt Janna. “Wat een verrassing!” Ze spreekt nu Nederlands.

“Hoi mama. Hoi Louis.” Fleur kijkt over de schutting. “Ik dacht al: ik hoor mama en Louis praten. In het Frans.”

Louis lacht. “Wil je ook Frans spreken?” vraagt hij in het Frans.

Fleur schudt haar hoofd. “Oefenen jullie maar een andere keer. Mijn Spaans is beter dan mijn Frans. Maar ik heb wel zin in thee, Louis.”

“Gezellig! Ik heb gemberthee. Kom je achterom?”
Blij stapt Louis naar binnen. In de keuken staat een thermoskan met gemberthee.  Al gauw komt hij weer naar buiten, met de thermoskan en een kop.

“Ga jij maar op mijn stoel zitten,” zegt Louis tegen Fleur, die door de poort zijn tuin in komt. “Ik  heb maar twee stoelen voor buiten, maar ik pak de kruk uit mijn werkplaats wel voor mij.” Hij zet een kop thee voor haar op de tafel.

“Lekker, gemberthee. Dank je Louis,” zegt Fleur. Ze aait Muis over zijn kop. “Ah, daar is Kat ook,” zegt ze als ze het grijs-gestreepte poesje van Louis ziet. Het poesje springt op Fleurs schoot en geeft kopjes tegen haar arm.

“Louis was net aan het vertellen over zijn plannen,” zegt Janna tegen Fleur, als Louis bij hen is gaan zitten.

Nieuwsgierig kijkt Fleur naar Louis. “Plannen? Je gaat toch niet weg?”

“Nee! Natuurlijk ga ik niet weg. Ik word eigen baas,” zegt hij.

“Je bent toch al eigen baas?” Fleur wijst naar de fietsen bij de schuur.

Louis knikt. “Ja, maar ik werk ook nog twee dagen in de week als zzp’er voor een andere baas. Dan werk ik in de werkplaats van de grote fietsenwinkel in de stad. In oktober wordt dat één dag. En dan…” Hij lacht. “Dan ben ik in het nieuwe jaar helemaal eigen baas, hoop ik. Elke dag van de week. Hier achter mijn huis. Het is hard werken, maar ik vind de vrijheid fijn.”

Fleur knikt. “Dat is al gauw, in oktober,” zegt ze. “Louis de fietsenmaker! Zo heet jouw website toch ook: Louis de fietsenmaker? Heb je die gezien, mama? Het is echt een mooie website.”

Janna knikt. “Ja, dat heeft hij goed gedaan, hoe heet hij…? Een buurman van ons heeft de website gemaakt. Hoe heet hij nou, Louis?”

“Tom,” zegt Louis. “Tom Groen. Zo heet hij.”

“Woont hij ook in de Rozenstraat?” Fleur kijkt weer heel nieuwsgierig.

Louis schudt zijn hoofd. “Wel in de Bloemenbuurt: in de Vioolstraat, hier om de hoek. Hij kwam hier een keer met een kapotte fiets. Die heb ik voor hem gemaakt. Hij zei toen dat hij websites maakt.”

Louis is even stil. Hij kijkt blij. “Tom is aardig. En het is handig dat hij in de buurt woont. Hij komt soms met me praten over de website. Ik ben ook bij hem thuis geweest. Bij hem en zijn vrouw. Die heet Sofie.”

Fleur aait Kat over haar kopje. “Goed van je, dat je helemaal eigen baas wil worden. Een website is belangrijk, dan kunnen nieuwe klanten jou vinden. En verder?” Ze kijkt naar Louis. “Nou ja, je moet natuurlijk al veel zelf doen, je bent al een hele tijd zzp’er. Maar heb je alles goed geregeld? Met de verzekering en zo?”

Louis knikt. “Ja, dat doe ik al een hele tijd zelf,” zegt hij. “En alles is goed geregeld.”

Janna kijkt naar de schuur. “Het is nu nog warm,” zegt ze. “Maar over een week of drie is het oktober. Dan kan het soms al koud zijn. En daarna… Je hebt wel een kachel nodig in de schuur, Louis. Anders wordt het daar veel te koud. Heb je dat ook al geregeld?”

“Nee, dat niet,” zegt Louis.

“Ik heb nog wel een elektrische kachel voor je.” Janna kijkt Fleur aan. “Weet je wel, die kachel die jij vroeger op jouw slaapkamer had, in ons oude huis, als het erg koud was? Die heb jij toch niet nodig?”

Fleur schudt haar hoofd. “Nee, die heb ik niet nodig.” Ze lacht. “Dat is dus geregeld,” zegt ze tegen Louis.

‘s Avonds belt Louis met zijn oudere broer Henri – zijn “grote broer”, zoals hij altijd zegt. “Janna en ik oefenen nu heel vaak Frans,” vertelt hij aan Henri. “Voor als we bij jou komen, in Parijs. We spreken vaak Frans met elkaar, en we lezen samen boeken in het Frans. Zo kan ik ook oefenen met lezen. Het is leuk, en het gaat goed.”

De stem van Louis klinkt trots. “Ik blijf ook oefenen met schrijven, in het Nederlands,” gaat hij door. “Janna kijkt dan hoe het gaat. Schrijven kan ik ook steeds beter. We helpen elkaar dus.”

Hij zegt niets over Fleur, want Henri plaagt hem altijd als hij over haar praat. En hij begint toch wel over haar.

“Hoe gaat het met Fleur?” vraagt Henri.

Zie je wel. Louis zucht, maar hij moet ook een beetje lachen. “Fleur was vanmiddag bij mij,” vertelt hij. “Janna en ik waren Frans aan het oefenen, en toen kwam Fleur thee drinken.”

“Ah, gezellig, thee drinken met Fleur!” lacht Henri. “En je spreekt nu ook Frans met haar?”

“Fleur spreekt beter Spaans dan Frans,” zegt Louis. “Ze is docent Spaans, en docent Engels, dus ze spreekt goed Spaans en Engels. Maar ze zegt dat haar Frans niet goed is.”

“Dan kan jij haar toch beter Frans leren?” Henri begint te lachen. “Louis de docent. Is dat niet romantisch? Wat ga je doen, kleine broer? Je wil toch niet altijd alleen blijven? En je vindt Fleur toch leuk?”

Hoofdstuk 2

Ik vind je leuk

“Louis!” roept Fleur. Ze doet de deur van de poort open. “Heb je even tijd?”

Louis staat in de schuur. Hij repareert een fiets. Fleur kan hij niet zien, maar hij kent haar stem. “Ja!” roept hij blij.

Muis springt de tuin in. “Rustig,” zeggen Louis en Fleur tegelijk.

“Ik was met Muis aan het wandelen,” vertelt Fleur. “Mama is vandaag niet thuis, ze is naar Amsterdam voor haar werk. Je weet wel, voor het boek dat ze vertaalt.”

“O ja,” knikt Louis. “Ze zei vorige week dat ze naar Amsterdam zou gaan. Dat is dus vandaag.”

Natuurlijk weet hij dat Janna boeken vertaalt. Ze vertaalt ze uit het Engels. En natuurlijk kan de hond niet de hele dag alleen thuis blijven. Met een hond moet je wandelen. “Ik kan ook wel met Muis wandelen,” zegt hij.

Fleur schudt haar hoofd. “Mama zei dat jij het druk hebt. En ik hoef vanmiddag niet te werken, dus ik kan wel met Muis wandelen. Dat hebben we dus net gedaan.” Ze aait de hond over zijn kop en kijkt Louis aan. “En toen dacht ik: even bij Louis kijken,” gaat ze door. “Het is nu oktober, hè? Dus je werkt nog maar één dag bij de fietsenwinkel in de stad? Ik ben nieuwsgierig hoe het gaat. Mag ik even in je werkplaats kijken?”

Louis stapt verder de schuur in. “Ja natuurlijk, kom binnen.”

“Het is wel een beetje klein,” zegt Fleur als ze in de schuur staat. “Als je een fiets repareert, hangt hij toch hoog? Zoals deze hier? Hangt er maar één fiets tegelijk hoog in jouw werkplaats? Meer kan niet, hè?”

Louis lacht. “Ik repareer maar één fiets tegelijk, dus dat is geen probleem.”

Hij kijkt naar Fleur. Hij is een beetje in de war. Fleur is leuk. Dat zegt Henri elke keer. Hij heeft gelijk. Maar Henri heeft Fleur nooit gezien. Hij kent Janna wel, want hij is bij Louis geweest en toen heeft hij buurvrouw Janna ook gezien. Maar Fleur was toen op reis.

“Hoi Kat!” roept Fleur. Het grijs-gestreepte poesje van Louis loopt door de tuin naar haar toe. Het miauwt. Fleur stapt de schuur uit. Ze aait Kat over haar kopje en tilt haar dan op. “Je wordt al een grote kat,” zegt ze tegen Kat.

Louis kijkt naar het poesje op Fleurs arm. Fleur is lief. Henri heeft gelijk. “Kat is nu bijna een half jaar,” zegt hij.

“Ah, een half jaar… Louis, als mama en jij weer naar Parijs gaan, naar je broer, wil ik wel voor Kat zorgen. Dan kan ze ook niet weglopen.” Fleur kijkt naar Kat. “Dan kan jij niet weglopen, zoals de vorige keer,” zegt ze tegen het poesje. “Dan blijf je lekker bij mij. Anders komen mama en Louis nooit in Parijs. Ah… Zo’n lief poesje als jij wil ik ook wel.”

Louis denkt na. “Ik weet misschien wel iemand die een jonge kat voor je heeft.”

“Niet nu. Niet hier.” Fleur schudt haar hoofd. “Waar ik nu woon, kan een kat niet naar buiten. Dat vind ik niet goed. Een kat moet naar buiten kunnen.”

Louis knikt. “Misschien als je in een huis met een tuin gaat wonen,” zegt hij.

Fleur zet Kat weer op de grond. Het poesje rent naar Muis toe en springt boven op de hond. Fleur en Louis lachen.

“Ik ga niet in een huis met een tuin wonen,” zegt Fleur dan. “Niet in Nederland. Dat wilde ik je ook vertellen, Louis. Ik wil niet in Nederland blijven. Ik wil in Spanje gaan wonen. Dan kan ik daar docent Engels worden. Mensen in Spanje willen graag Engels leren. En ik wil graag in Spanje wonen.”

“O.” Louis weet even niet wat hij moet zeggen. Hij is helemaal in de war. “Ik dacht…,” zegt hij en hij schudt zijn hoofd. “Ik dacht dat je misschien met ons mee wilde naar Parijs, naar Henri. En dat we dan… Want ik…” Hij zucht. Hij voelt zich opeens vreselijk verlegen. “Ik vind je leuk,” zegt hij zacht.

Fleur is even stil.  Ze kijkt hem aan. Ze kijkt heel lief. “Ik vind jou ook leuk, Louis,” zegt ze dan. “Maar ik ben niet verliefd op je. Ik vind je leuk als vriend. We kunnen toch vrienden zijn?”

Louis zucht weer. Hij knikt, en schudt dan zijn hoofd. “Docent in Spanje,” zegt hij. “Jij bent vaak op reis naar Spanje, dat weet ik. Maar als je daar gaat wonen… Dan zie ik je misschien nooit meer.”

Fleur lacht. “Doe niet zo raar,” zegt ze. “Waarom niet? Je kan toch met mama naar Spanje komen? Je gaat ook met haar naar Parijs. Wanneer gaan jullie eigenlijk naar Parijs?”

“Ik weet het niet. Gauw, hoop ik. Maar ik heb veel werk. Ik heb het druk.” Louis wijst naar de fietsen. “Wanneer ga jij naar Spanje? Weet je dat al?”

“Ik denk dat ik over een half jaar wel weg ben hier,” zegt Fleur. “Weg uit Nederland.”

Louis ziet dat ze blij is. Haar ogen zijn blij. Fleur wil echt graag in Spanje gaan wonen. Hij ziet het aan haar ogen en hij hoort het aan haar stem. Hij wil graag blij voor haar zijn. Maar hij is in de war.

‘s Avonds belt Louis weer met Henri. Hij vertelt hem dat Fleur in Spanje wil gaan wonen. Dat ze misschien over een half jaar al weg is.

Henri lacht. “Jammer, kleine broer, dan moet je een andere vriendin zoeken,” zegt hij. “Of je moet ook in Spanje gaan wonen.”

Henri plaagt hem weer, zoals altijd.

Louis doet alsof hij lacht, maar eigenlijk wil hij huilen. Hij voelt zich vreselijk alleen, ook als Kat op zijn schoot gaat zitten en naar zijn schouder kruipt. Kat is lief, maar ze is een kat.

Verder lezen? Koop het papieren boekje Eigen baas bij de CI Bookshop!

Nederlands voor anderstaligen